Rond het jaar 2000 begon Koen van Andel aan de bouw van een orgel op zijn slaapkamer in het ouderlijk huis te Leusden. Vanwege beperkte (financiële) middelen en eenvoudige materialen moest hij een vertaalslag maken van de ambachtelijke orgelbouw naar zelfbouw.

Omdat voor elk onderdeel opnieuw naar een oplossing moet worden gezocht om het op een alternatieve (lees: goedkope en eenvoudige) manier te maken, was het niet mogelijk het instrument vooraf in één keer te ontwerpen. Daarom is van tevoren een globaal ontwerp gemaakt, waarin iedere ‘module’ (kas, windvoorziening, klavier, tractuur, lade, pijpwerk) als ‘black box’ met geschatte afmetingen was geplaatst, zo veel mogelijk rekening houdend met bereikbaarheid van alle delen voor onderhoud. Vervolgens zijn deze modules één voor één gerealiseerd. Het resultaat is wonderlijk genoeg een redelijk samenhangende en goed toegankelijke constructie.

Diverse onderdelen werden tweedehands aangekocht: de windmotor, het toetsbeleg (van een harmonium) en het rolgordijn. De balg werd geschonken door het Nationaal Historisch Orgelmuseum te Elburg en heeft dienstgedaan als regulateur op de experimenteerlade van mr. A. Bouman (onder meer bekend van het boek ‘Orgelbouwkunde’). Aan de korte zijden heeft deze balg een uitspringende vouw en aan de lange zijden een inspringende.

Gaandeweg groeide het plan van een klein huisorgel uit tot een heus kerkorgel, met tweedehands kerkorgelpijpen. Een kistorgel was voor een amateurbouwer immers een (nogal) voor de hand liggende keuze. Een orgelpositief dan? Diverse schetsen werden gemaakt, variërend van Schnitgerachtige frontjes tot Italiaans getinte ontwerpen. Eén ding hadden ze alle gemeen: ze waren hooguit 2.40 meter hoog en ze zouden volgepropt worden met zelfgemaakte pijpen.
Van dat plan was Koen in één klap genezen, toen hij op een zomerdag de Bonifatiuskerk in Leeuwarden binnenliep. Daar bespeelde toevallig iemand het Cavaillé-Coll-orgeltje. Verbluffend hoe elk van de slechts vier stemmen tot aan de andere kant van die grote kerk zeggingskracht had! Dat was een goed concept: een orgel dat met een paar stemmen toch een volwassen kerkorgelklank heeft; liever een paar stemmen met kerkorgelmensuur dan iets meer stemmen, maar met een ‘kleine, geknepen’ klank, waaraan je in elke ruimte kunt afhoren dat het ook daadwerkelijk om een klein orgel gaat.

Geïnspireerd door dit kleine werk van de grote meester Cavaillé-Coll, werd besloten de manuaaldispositie te beperken tot vier stemmen (eveneens 8′-4′-2′ en een tongwerk, zoals in Leeuwarden). Ondanks de beperkte ruimte bleken tweedehands registers met kerkorgelmensuur – net – in te passen. Wel bleken de baspijpen van de achtvoet vanuit een elektrische hulplade achteraan de gewone windlade gevoed te moeten worden. Het frontontwerp werd (in eerste instantie) ook overgenomen van het Leeuwarder orgel, maar wel zo geschaald dat het in de slaapkamer opgebouwd zou kunnen worden.

De situatie op de slaapkamer was weliswaar sprookjesachtig, maar werd al gauw onhoudbaar; er was geen ruimte om verder te bouwen en de klanksterkte van de tweedehands orgelpijpen was – uiteraard – ongeschikt voor een kleine kamer in een rijtjeshuis. Daarom is gedurende de bouw gezocht naar een geschikte standplaats. Deze zoektocht heeft een paar jaar geduurd en is tot nog toe het moeizaamste onderdeel in de geschiedenis van het Van-Andelorgel geweest; veel kerken hadden geen ruimte of kerkbesturen vreesden overlast van het hobbyproject in hun kerkgebouw. Uiteindelijk is de Rooms-Katholieke Sint-Gertrudiskerk te Utrecht bereid gevonden het orgel in bruikleen te nemen.

Volgens afspraak moest het nog kale frame van het orgel bij overplaatsing meteen worden voorzien van een (tijdelijke) kas, zodat de kerkgangers niet tegen aan ‘skelet’ aan hoefden te kijken. De tot nog toe getekende ontwerpen waren niet binnen die tijd te realiseren. Daarom is in een aantal maanden voor de overplaatsing een kas ontworpen en vervaardigd, in principe bedoeld als tijdelijke oplossing. Vanwege de eenvoud en toegankelijkheid van deze kas en de harmonie met het kerkgebouw, is besloten dit ontwerp definitief te handhaven.

Het rasterwerk voor de pijpen is een kopie van het glas-in-loodpatroon dat de biechtstoelen in de Sint-Gertrudiskerk bezitten. Deze staan aan weerszijden van het Van Andel-orgel, dat daarmee aansluit bij het kerkinterieur. De keuze om als front rasterwerk te kiezen in plaats van pijpen is overigens niet alleen gebaseerd op het kerkinterieur of de eenvoud, maar ook op de veiligheid (frontpijpen op een hoogte waar iedereen bij kan, zijn vrij kwetsbaar) en op de stembaarheid: een pijpenfront zou de weg naar de registers daarachter blokkeren. Stemwerk zou dan alleen via de zijkanten verricht kunnen worden en dat zou erg onpraktisch en nadelig zijn.